Locht 120
Locht 120 staat bij oudere Veldhovenaren bekend als de Steenselse Hut. In de 19e eeuw stond er een sobere hut die bewoond werd door de familie Van Ham. De weduwe van Peter van Ham (1799-1875), Helena Moors (1799-1884), was de laatste bewoonster. Ze werd Leen uit de Hut genoemd en hield in haar schamele hut een kroegje. Leen ging door voor heks en niemand waagde het om zonder aan te leggen haar deur te passeren, bang als men was voor haar macht als heks. De macht van Leen was echter vooral te danken aan haar grote, zwarte waakhond die je blaffend en brommend naar het kroegje dreef als je ongezien waagde voorbij te gaan.
Nu had Leen haar achtergrond niet mee. Haar man was de zoon van Hendrik van Ham die deel had uitgemaakt van de Steenselse bende die rond 1800 de streek onveilig maakte met inbraken en diefstallen. Haar moeder, Johanna van de Poel, was een nichtje van twee vrouwelijke bendeleden.
Dankzij verklaringen van spijtoptant Hendrik van Ham kon de bende in 1804 worden opgerold. Van Ham kwam er genadig af maar vijf andere leden werden tot de strop veroordeeld. De twee nichtjes van Johanna van der Poel, die voor de bende als uitkijkpost hadden gefungeerd, werden voor eeuwig uit Brabant verbannen.
Na het overlijden van Leen veranderde de Hut onder de familie Hoogers van gedaante. Thieu Baetsen maakte er het huidige woonhuis van, alles behalve een schamele hut. Maar de naam Steenselse Hut leeft voort.