Kennismigranten, arbeidsmigranten, statushouders, buitenlandse studenten. Migranten staan hoog genoteerd in de politieke agenda. Sommige Veldhovenaren boden en bieden onderdak aan Oekraïners. Hoe ging en gaat Veldhoven om met deze buitenlanders? Erfgoedhuis Veldhoven vraagt Veldhovenaren naar hun ervaringen als migrant of nauw betrokkene bij migratie.
De verhalen van Francien Somers (69) en Noud van Beek (71) gaan over hun moeders, Oekraïense vrouwen. Ondanks de leeftijd hadden deze vrouwen al veel meegemaakt voordat zij naar Veldhoven kwamen.
Hun geschiedenis gaat zo’n 90 jaar terug in de tijd. In de jaren dertig van de vorige eeuw lukt het Stalin niet om Oekraïne onder de knie te krijgen. Het enige dat naar zijn mening nog restte was de holodomor. Oekraïne werd volledig afgesloten van alle voedingsproducten waardoor miljoenen inwoners de hongerdood stierven. Tegen die achtergrond leek de inval van Duitsland op een bevrijding. Al snel werd duidelijk dat niets minder waar was. Veel Oekraïners werden te werk gesteld in de Duitse oorlogsindustrie. De Veldhovense vaders van Noud en Francien moesten ook naar Duitsland.
Noud
“Mijn vader was een 17-jarige sigarenmaker bij Duc George toen hij werd aangewezen voor de Arbeitseinsatz in Duitsland. Dat deed de bezetter niet zelf. De kapelaan had de moeilijke taak om uit alle slechte keuzes de minst slechte te kiezen. Zo werd gekeken naar de gezinssituatie.
Hij werd tewerkgesteld in Oberndorf in de wapenfabriek van Mauser. Mijn moeder wilde na de oorlog niet terug naar het oosten. Zo belandde ze met mijn vader in Zeelst. Na de oorlog stonden Zeelst en de kerk niet open voor vreemde vrouwen. Mijn moeder had in Oekraïne gestudeerd. De nonnen in Zeelst hebben haar Nederlands geleerd. Mijn moeder moest allereerst de catechismus in het Nederlands leren om te kunnen trouwen.”
“In die periode kwamen vier Oekraïense vrouwen naar Veldhoven. Onderling hadden zij veel steun aan elkaar want Veldhoven was toen nog een verzameling van gesloten dorpen en buurtschappen. Alles wat vreemd was, was onbekend, ongewenst. Dat kun je je nu haast niet voorstellen. Bedenk echter dat de angst voor de Koude Oorlog sterk aanwezig was.”
“Ik ben opgegroeid in D’Ekker. Een compleet nieuwe wijk met bijvoorbeeld een onderwijzer uit Goeree Overflakkee. Dat maakte de acceptatie makkelijker. Al bleven we nog best lang halfbloedjes’.”
Francien
Dwangarbeiders uit Slavische landen moesten “Ost” op hun kleding dragen. Ze werden gezien als “Untermenschen. Mijn ouders leerden elkaar in Kassel in de Fieseler vliegtuigfabriek kennen. Daar heerste een zeer streng regime. Na afloop van de oorlog trouwden ze in Duitsland en keerden samen terug naar Veldhoven.
Vader was welkom maar waarom met een ‘Russin’? Mijn moeder voelde zich aanvankelijk opnieuw achtergesteld. Ook mocht ze van de pastoor niet met mijn vader samenwonen. Ze moest eerst de catechismus leren en voor de katholieke kerk trouwen.
Na enkele jaren elders, verhuisden mijn ouders terug naar de Locht en werden daar gepest totdat een dorpsgenoot er een einde aan wist te maken.
Mijn moeder kon goed kippen slachten. Aanvankelijk voor onszelf, later groeide dat uit tot een bedrijfje. Geleidelijk aan werd er met andere ogen naar haar gekeken. Niet als ‘Rus’ maar om wie ze was.
“We bekijken de situatie in oorlogsgebieden vaak vanuit onze situatie. Vluchtelingen laten wel de ellende achter. Hier een leven beginnen is een ander verhaal.”
Foto: Francien Somers en Noud van Beek.