Sprookje opgetekend door Cornelius Rijken, onderwijzer te Veldhoven, in 1930
Slechts op ’n paar plaatsen in de Zuidelijke Meierij hoorde ik van dit eigenaardige gebruik gewagen: het toddemanneke begraven. In Zuid-Limburg werd het “kermiskindje” begraven. Men wilde er mee te kennen geven, dat de kermisdagen voorbij waren en de kennispret geëindigd.
Vroeg in den avond van den laatsten kermisdag (de laatsten donderdag in augustus) werd een manneke gemaakt van een peen of ’n bietwortel ter grootte ongeveer van 20 cm en gekleed in een rokje, zoodat het gevoegelijk in een sigarenkistje van 100 stuks kon geborgen werden.
’t Werd omgedragen van herberg naar herberg, gevolgd door ’n “schep” belangstellenden. Iedereen moest het ventje zien, elk een had een toepasselijk woord, een gepaste aardigheid voor hem over, er werd mee gegekscheerd, hem werd zelfs om zijn dorst te lesschen een fijne drank gepresenteerd, dien hij gretig verslond. Tegen al die drukte en wederwaardigheden bleek “Michieleke” niet bestand; het werd ziek, doodelijk ziek. Het werd te bed gelegd, in het kistje, toegedekt in een half-schemerdonkere kamer geplaatst. Een zijner intiemste vrienden hielden trouw bij hem de wacht, terwijl de anderen in de aangrenzende gelagkamer in eenigszins gedrukte stemming voortgingen hun bierpotjes te ledigen en voortdurend op de hoogte bleven van den toestand van den zieken. Die toestand verergerde, nam zelfs ’n gevaarlijke wending. Een “dokter” moest geraadpleegd worden. Een uit den kring kwam naar voren, onderzocht het kranke manneke in- en uitwendig en stelde de diagnose. Michieleke zou weldra het tijdelijke met het eeuwige verwisselen. Zijn testament moest dus gemaakt worden. De “notaris” boekte zijn uitersten wil op ’n groot vel Hollandsch papier. Velen zijner vrienden werden “bedacht”; de een kreeg dit, de andere dat uit de nalatenschap. En… Michieleke gaf den geest.
Een algemeene droefheid, zich uitende in ’n onbedaarlijk gehuil, maakte zich van allen mester. Zijn grafje werd gedolven, daar, onder den “lantaarnpaal” (er stond in ’t heele dorp slechts één lantaarnpaal), vlak voor de woningen van Burgemeester Jaspers en Notaris De Wit. En… daar zou Michieleke begraven worden, doch pas na tienen, want dan werden de herbergen door de politie gesloten. Dan verliet de stoet het “sterfhuis” (bij Franke v.d. Hurk, in 1899 in den aanvalligen leeftijd van 93 jaren); kleine, brandende kaarsjes droeg de rouwstoet; een zacht gesnik, soms ontaardende in ’n luid gehuil, vertolkte de algemeene droefheid. Op ’t “kerkhof” werd ’t kistje aan den rand van het grafje neergezet en een ieder kreeg het voorrecht nog ’n laatsten blik te werpen op het stoffelijk overschotje, dat weldra aan aller oog zou werden onttrokken. Daar trad uit den stoet een naar voren en schilderde in roerende taal de goede eigenschappen en deugden van den ontslapene. Dan zonk het kistje in het kuiltje weg; één der naaste magen wierp er de eerste schep aarde op en het graf sloot zich. En allen gingen heen naar huis toe in deftige stemming en geen enkele wanklank werd gehoord. De kermis was gesloten.
Toen de pastorie in 1899 op de plek verrees waar ze nu staat, dus in de onmiddellijke nabijheid van “Michieleke’s kerkhof” en Pastoor Achterbergh (1896 – 1919), die tot dan steeds buiten ’t gewoel der kermisvreugde was gebleven (hij zetelde in de “ouwe pastorie”, 400 m afstand van het centrum), ver van ingenomen bleek te zijn met de vertooning op den laatsten kermisavond, en dientengevolge er zich met hand en tand tegen verzette, sedertdien wordt “Michieleke” niet meer begraven.
Foto: de kermis van Veldhoven-Dorp voor het oude raadhuis