Als historicus, gepromoveerd op de geschiedenis van de bevolking (historische demografie) en leider van de werkgroep ‘Verbonden levenslopen Groot Veldhoven’ (VLGV) van de vereniging Erfgoedhuis Veldhoven wekt dit artikel bij mij op zijn zachts gezegd verbazing op. Om te beginnen staat Erfgoedhuis als schrijver aangegeven, terwijl de tekst afkomstig is uit het eerste hoofdstuk van het pas verschenen boek ‘Brabanders van Afrika tot Zeelst en verder’ (BAZV). Juist in dit deel van dat boek staat, anders dan in de latere hoofdstukken, voornamelijk onzin en juist deze onzin is overgenomen in het artikel in Veldhovens Weekblad.
Jammer voor BAZV die met de andere hoofdstukken in het boek een uniek en waardevol onderzoek beschrijven. Maar een bevolkingsgeschiedenis van Zeelst en Meerveldhoven vanaf 1650 is ècht serieus werk voor geschoolde historici, simpelweg omdat zij niet alleen alle bronnen kennen maar bovendien wetenschapper zijn. Kenmerkend voor wetenschappelijk werk is om te beginnen dat ‘weten’ pas weten is als we duidelijk bewijs hebben, maar bovendien dat we altijd staan op de schouders van onze voorgangers. Dit is de kennis die al eerder opgedaan werd, tezamen met de onderzoeksmethodes en inzichten die daarbij ontwikkeld zijn. Daarom geven wij consequent in voetnoten aan waar wij onze kennis vandaan hebben.
De schrijvers in het eerste hoofdstuk van BAZV hebben zich niet laten leiden door een wetenschappelijke ambitie maar juist door de opzet om de aandacht te trekken door ons met opzienbarende inzichten te verrassen. Daarmee horen deze ‘ontdekkingen’ thuis in de fantasiewereld waar ook misverstanden en complottheorieën ontstaan, nergens anders.
De werkgroep VLGV baseert haar onderzoek vooral op de bronnen die nu nog aanwezig zijn in het Regionaal Historisch Centrum Eindhoven (RHCe) en in de parochiearchieven, een flink aantal wetenschappelijke publicaties over de bevolkingsgeschiedenis in West-Europa vanaf 1500, naast de voor de Veldhovense kerkdorpen belangrijkste bron: het enorme en bovendien zeer gedegen bevolkingsbestand van Ad van Run (POPULAT). Dit bestand is ook gebruikt voor het onderzoek in BAZV, maar niet voor hun eerste hoofdstuk!
Lees ik het artikel, dan kom ik meer dan een tiental storende fouten en verzinsels tegen.
Om te beginnen moeten we in de eerste zin vaststellen dat de ‘volledige bevolking van de dorpen Meerveldhoven en Zeelst’ niet vanaf het midden van de 17e eeuw (1650) min of meer bekend is. Vanwege verloren gegane reeksen trouw- en begraafboeken kunnen we van Zeelst stellen dat deze bronnen pas compleet zijn vanaf 1772. Omdat bovendien ook in het verleden een wezenlijk deel van de bevolking bestond uit tijdelijke bewoners hebben we pas een eerste betrouwbaar en volledig bevolkingsoverzicht over het jaar 1830, bij de eerste volkstelling. Tijdelijke bewoners komen we bijvoorbeeld een of twee keer tegen bij een doop, een huwelijk of begrafenis, maar we kunnen niet meer achterhalen waar ze vandaan kwamen of heen gingen. Het onderzoek in BAZV beperkt zich tot de minderheid van de bevolking, degenen die er een vaste woonplaats hadden en voor zover ook zij consequent in de bronnen terug te vinden zijn. Dit betekent dat je voor de periode voor 1772 onmogelijk kunt vaststellen hoe het gemiddelde gezin was samengesteld, hoe oud mensen werden en de meeste andere gegevens die we voor een geschiedenis van de bevolking nodig hebben. Je rekent dan bijvoorbeeld ook de moeders mee die maar één van hun kinderen in Zeelst kregen en daarna het dorp alweer verlieten.
Onder het kopje ‘Een modaal ouderpaar heeft in die tijd 3 kinderen’ komen we daarom vooral zaken tegen die niet vast te stellen zijn of zelfs volledig in tegenspraak zijn met de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek. In het onderzoek van de werkgroep VLGV onderzoeken we de bevolking van de vier kerkdorpen en gaan zover terug als mogelijk is. Op dit moment hebben we gezinsreconstructies waarin we bijvoorbeeld alle vrouwen, gedoopt tussen 1750 en 1760, levenslang volgen. Voor deze 10 jaren gaat het in de vier kerkdorpen Meerveldhoven, Oerle, Veldhoven en Zeelst om 347 vrouwen en telkens herhalen we dit onderzoek per geboorteperiode van 10 jaren. Een deel van deze vrouwen sterft als kind, een deel verhuist met de ouders of later met een huwelijkspartner of alleen naar een ander dorp en een deel zal altijd hier blijven wonen en blijft voor VLGV in beeld. We kunnen in de berekening van de gemiddelde gezinsgrootte alleen de vrouwen betrekken die we vanaf hun vijftiende jaar kunnen volgen en uiteindelijk hier overleden zijn. Sommige van hen zijn nieuwkomers. Door dit per tienjarige periode te herhalen zien we ook hoe gezinsgrootte en andere zaken zich in de loop van de tijd ontwikkelden. Ook zien we zo de verschillen tussen de vier dorpen.
Dit betekent dat we per persoon, moeder of vader of kinderloos, de levensloop achterhalen en daarna per geboorteperiode al die levenslopen met elkaar vergelijken. In het voorbeeld zien we een deel van de vrouwen die in Zeelst gedoopt zijn en later binnen Groot Veldhoven trouwden, moeder werden en uiteindelijk begraven werden. Klik op de tabel voor een grotere weergave
Hieruit leren we op welke leeftijd ze trouwden en hun kinderen kregen. De enige reële mogelijkheid om het kindertal te beperken was laat trouwen. Een bruid van 29 kreeg minder kinderen dan een van 23. Hoe ouder de gemiddelde huwelijksleeftijd was, hoe moeilijker het blijkbaar voor jonge stellen was om een eigen bestaan op te bouwen.
We kijken ook naar geboorte intervallen, waarbij borstvoeding mogelijk een rol speelde en het interval tussen twee geboorten gemiddeld korter was wanneer het voorgaande kind al voor het eerste jaar gestorven was. Van de andere kant was een moeder die borstvoeding gaf niet gegarandeerd onvruchtbaar, wellicht hielp het een beetje maar speelde tevens een taboe op seksueel contact. Intervallen worden met het ouder worden van de moeders geleidelijk aan langer. Toch had de gemiddelde moeder in ieder geval meer dan 3 kinderen en weten we uit onderzoek dat vóór het midden van de twintigste eeuw anticonceptie heel zelden werd toegepast. Bij archeologisch onderzoek zijn een enkele keer condoomachtige voorwerpen gevonden, maar er is geen enkele aanwijzing dat deze op enige schaal gebruikt werden, zelfs niet in bordelen of op andere plekken waar verspreiding van geslachtsziekten wel een reëel gevaar was. Kraamvrouwensterfte kwam in deze streken vaker voor dan bijvoorbeeld in ’s-Hertogenbosch, maar lijkt eerder te maken te hebben met het ontbreken van geschoolde vroedvrouwen en andere medische zorg, die er in de stad wel was. De rol van de consumptie van rogge en de uitwerking daarvan op de versmalling van het vrouwenbekken is eveneens een fabeltje, zou trouwens ook voor de moeders in ’s-Hertogenbosch gespeeld moeten hebben. Bovendien zou ik vermoeden dat het voedsel van moeders op het platteland meer gevarieerd was, dat er minder kans was op ondervoeding en minder kans op consumptie van bedorven voedsel en verontreinigd water dan in de stad. Er zijn uit archeologisch onderzoek nauwelijks of geen skeletresten bekend waarvan vastgesteld kan worden dat vergroeiingen veroorzaakt zijn door eenzijdige consumptie van rogge. Ik zou nooit het consumptiepatroon van de afgelopen 50 jaar typeren als de tijd van frikandellen en hamburgers.
Dit alles neemt niet weg dat de schrijvers van BAZV degelijk werk verricht hebben door deze barings- en afstammingsreeksen in beeld te brengen. Hun conclusie, dat moeders overleefden en vaders van verre kwamen, staat alleen voor deze reeksen en kan nog lang niet vastgesteld worden voor geheel Zeelst en Meerveldhoven, laat staan Brabant. Wetenschappers zouden een dergelijke ondertitel als vraag formuleren in de hoop dat anderen hun ontdekking ook elders toetsen.
Voor degenen die meer willen weten over de bewoners van de vier Veldhovense kerkdorpen bied ik aan hierover een lezing te geven, inclusief gelegenheid tot vragen.
Juist in onze tijd, met alle onderzoeksmogelijkheden die erbij gekomen zijn, moeten we afstand nemen van fabels, drogredenen en kletskoekerij en ons voortdurend afvragen of hetgeen beweerd wordt wel werkelijk op onderzoek en kennis berust. De oude Grieken, waaronder Sokrates, hebben ons dit al geleerd.
Samen weten we meer!
Dr. Ton Sliphorst
Historisch demograaf, voorheen geschiedenisdocent Anton van Duinkerkencollege/Sondervick college.